Gert Biesta schreef een prachtig boek over het onderwijs. Hoewel hij niet spreekt over ervaringen van contingentie, gaat het daar wel over in zijn betoog. Biesta staat op de schouders van Levinas wanneer hij subjectwording als een van de voornaamste doelen van onderwijzen noemt. Subjectiviteit dient men op te vatten als een gebeurtenis: iets wat soms kan plaatsvinden, wat soms kan verschijnen, in plaats van iets wat er voortdurend is, iets wat we kunnen bezitten, waarover we kunnen beschikken, en iets wat we zeker kunnen stellen. Subjectiviteit te maken heeft met die situaties waarin we worden aangesproken waarin we worden uitgekozen, waarin we worden opgeroepen om verantwoordelijkheid te nemen voor onze verantwoordelijkheid, dan is een van de belangrijkste dingen die onderwijzers kunnen doen ervoor te zorgen dat onze onderwijsarrangementen- onze curricula, onze pedagogie, onze lesplannen, de manier waarop we onze scholen besturen en ontwerpen en de manieren waarop we onderwijs vormgeven in onze samenleving – leerlingen niet afhouden van dit soort ervaringen. ” (p.41 en 42)

Het boek is daarmee tevens een relativering van de rol van de onderwijzer: “De vergelijking van Climacus en Levinas is van belang omdat het duidelijk helpt te maken dat de ervaring van onderwezen worden, de ervaring van het ontvangen van het geschenk van lesgeven, geen ervaring is die kan worden geproduceerd door de leraar. Daarmee is de kracht van de leraar zwak en existentieel, een kracht die steunt op interactie en ontmoeting, en niet een sterke, metafysische kracht. Het is precies op deze wijze dat Derida’s observatie kan worden begrepen dat het schenken van een geschenk ‘het geven van iets is waarover jezelf niet beschikt’ (Derrida, geciteerd in Caputo & Vattimo, 2007, 135), en dit is geheel juist waar dit het geschenk van lesgeven betreft. Of iemand iets zal worden bijgebracht door hetgeen de leraar onderwijst, ligt voorbij de controle en het vermogen van de leraar (zie ook Saeverot, 2011). Dit wil echter niet zeggen dat het niet uitmaakt wat de leraar doet (zie hieronder). Als we op deze manier kijken naar lesgeven en onderwezen worden, dat zouden we zelfs kunnen stellen dat, op deze wijze beschouwd, de identiteit van de leeraar moet worden begrepen als een sporadische identiteit, een identiteit die alleen tevoorschijn komt op die momenten dat het geschenk van lesgeven wordt ontvangen. Het is geen identiteit die door de leraar kan worden geclaimd; het is geen identiteit die in het veilige bezit van de leraar kan zijn. Het is eerder een mogelijkheid om rekening mee te houden, een mogelijkheid om mee te werken in ons werk als leraren.

Biesta stelt dat: Iemand een leraar noemen is daarom uiteindelijk geen zaak van verwijzen naar een beroepsnaam of een professie, maar een soort compliment dat we geven wanneer we erkennen- en wanneer we in staat zijn te erkennen- dat iemand ons inderdaad iets heeft bijgebracht, dat iemand ons inderdaad iets heeft onthuld en dat ons zodoende iets is bijgebracht.” (p.83 en 84)