Overweging gehouden in de Dominicus september 2024

Ik liep er al zestien jaar mee rond zonder dat ik wist dat ik het had; dat het bij mij hoorde en dat het  onderscheidend was. Tot ik dus op mijn zestiende in Taizé kwam en een jongen uit Duitsland leerde kennen. Eerst was er de gewone uitwisseling: over waar je vandaag komt, hoe oud je bent.. dat soort bekentenissen. Maar al heel snel vroeg hij mij of hij aan mijn neus mocht zitten. Na enige aarzeling stemde ik in en heel voorzichtig voelde hij toen aan mijn neus. Hij keek verwonderd. Wat bijzonder, zei hij, je hebt een gleufje in je neus!

Deze ervaring maakte toen veel indruk op mij. Dat iemand zomaar naar je toekomt, oog heeft voor iets unieks in jou, zich afstemt op jou en letterlijk jou aftast. Zo, op die manier,  had ik dat nog niet ervaren. Ik voelde verbondenheid en ik vond het ook wel intiem. Er werd op een prettige manier een grens overschreden. Het was een daad van vertrouwen. Maar behalve verbondenheid voelde ik me ook apart. Ik was anders dan hij.

Deze ervaring  is voor mij een anekdote geworden voor wat kenmerkend is voor veel ervaringen die ik had in Taizé en die ook onze Taizé- gangers herkennen. Ervaringen die een wonderlijke mix zijn van het gevoel een te zijn én apart. Anders gezegd: in Taizé heb ik heel diepe ervaringen van verbondenheid gehad én ín die verbondenheid heb ik mogen ervaren wat mij en de ander uniek en bijzonder maakt. Ervaringen die ten diepste ook voedend waren voor mijn godsbesef. Daar in Taizé werden die  bekende woorden uit Jesaja voor mij betekenisvol:  ‘Ik heb je in mijn handpalm gegrift’. Woorden die gaan over het verbond van God met de mens.  Over helemaal gekend worden in jouw uniciteit, als een unieke lijn in een hand. En tegelijk ook die ervaring van verbondenheid, als in de palm van een hand.

De vraag die in deze serie centraal staat: ‘Wat zijn wij van elkaar?’, zou ik daarom willen hernemen als de vraag naar wat we eigenlijk delen met elkaar.  Want delen is een fascinerend woord. Het betekent zowel ‘iets gemeenschappelijk hebben’ als ‘van elkaar scheiden’. Het draagt een paradox in zich. Het lijkt elkaar tegen te spreken maar ze houden elkaar juist op spanning. Als delen te veel gaat over wat we overeen hebben met elkaar, verliezen we onze eigenheid. Maar als delen teveel gaat over waarin we ons van elkaar onderscheiden, dan komen we alleen te staan. En dat laatste, daar maakt broeder Alois zich zorgen over. Dat we alleen komen te staan.

Hij hekelt de versnippering en de hokjes in onze samenleving. Hij schrijft: ‘Kom uit je eigen bubbel en ontmoet de ander voorbij de door ons bedachte grenzen’. Dat is nog best een uitdaging in een samenleving die voortdurend om bekentenissen vraagt: ‘Wie ben je?’, ‘Welke voorkeuren heb je?’. Veel van ons sociale verkeer is op basis hiervan ingeregeld: van een reservering bij een restaurant tot datingapps. Het afstemmen komt nu niet ín de ontmoeting tot stand maar gaat eraan vooraf. En soms komt het daardoor helemaal niet meer tot een ontmoeting.

In Nederland mogen we graag zeggen tolerant te zijn tegenover een diversiteit aan identiteiten. Maar we worden normerend zodra mensen zich tot een identiteit hebben bekend. De man die als heteroseksueel bekendstaat, hoort in de disco niet te zoenen met iemand van hetzelfde geslacht. Iemand die voor de lunch heeft opgegeven vegetarisch te willen eten krijgt een beschuldigende blik als hij bij de borrel een bitterbal eet.

 

Die bedachte hokjes en vakjes gaan ten koste van de openheid voor de ander. Het gaat ten koste van de verbinding. We denken te weten hoe die ander in elkaar zit, wat die ander lekker en leuk vindt. Misschien daarom is grensoverschrijdend gedrag een actueel thema in onze samenleving. We zijn steeds minder gewend om ons af te stemmen op die unieke ander met steeds veranderende en fluïde grenzen.

De in juli ingevoerde wetgeving over consent bij seksueel contact zou je kunnen zien als een oproep tot meer afstemming en tot meer openheid voor die unieke ander. En het lijkt te werken. Uit recent onderzoek blijkt dat  jongvolwassenen hun seksuele ontmoeting hoger waarderen wanneer de sekspartner meerdere malen consent checkt. Het leidt tot meer verbinding en tot meer vertrouwen.

Ook Taizé blijkt een goede oefenplaats te zijn voor die nieuwe solidariteit. Daar gaat het bij binnenkomst niet zozeer over wie of wat je bent maar over de vraag:  ‘Hoe zou je je met anderen willen verbinden deze week?’. ‘Wil je helpen met eten uitdelen? Of bij Olinda helpen met het opvangen van de jonge kinderen?’.

En waar er ook geoefend wordt met die solidariteit, dat is bij de maaltijden. Geen lopend buffet waar iedereen zelf kiest wat hij wil en hoeveel. Iedereen krijgt hetzelfde. En het eten wordt letterlijk uitgedeeld in plaats van dat je het zelf moet pakken. Dat vraagt om openheid en vertrouwen.

Solidariteit is het antwoord op de vraag: wat delen we met elkaar? En dat begint met naar de ander toe gaan, ook als het met lege handen is. Zoals we hier iedere zondag bij de viering van de tafel oefenen in dat gebaar van solidariteit. Het is de ervaring van een liefde die geen grenzen of hokjes kent. Het is het gebaar wat ons laat zingen: Ubi caritas et amor, deus ibi est. Waar barmhartigheid en liefde is, daar is God.

Moge het zo zijn.