Overweging gehouden in de Dominicus op tweede advent 2024
Ik zou willen zeggen dat het Rutger Kopland was die mij in mijn eerste tienerjaren aan het denken heeft gezet. Maar het was gewoon de Flair, het damestijdschrift. Zo nu en dan kregen we een stapeltje gelezen Flairs van iemand uit de buurt. Alle geheimen die het volwassen leven voor mij in petto hield, werden in de Flair onthuld: in de vorm van ingezonden brieven, wist- je- datjes, metamorfoses en interviews.
En een van de Flair-reportages die mij toen aan het denken zette, ging over vrouwen die niet wisten dat ze zwanger waren en totaal onverwacht een kind baarden. Fascinatie en angst, dat allebei riep het bij mij op. Angst, want ik dacht: Zou ik nu ook, zonder het te weten, zwanger kunnen zijn? En fascinatie: Want hoe kan het, dat je zoiets groots als nieuw leven over het hoofd kunt zien.. of eigenlijk: hoe je zoiets groots over het lijf kunt zien.
Die mengeling van fascinatie en angst overvalt me trouwens nog steeds bij verhalen van mensen die plotseling, zonder enige klachten, ernstig ziek blijken te zijn. ‘Heb je echt niets gevoeld?’, wil ik dan het liefst weten.
Het zijn precies deze ervaringen die mij doen beseffen hoezeer wij als mens ons lichaam en de wereld zijn gaan benaderen als kenbaar, beheersbaar en beschikbaar. Alles wat ontsnapt aan die beheersbaarheid geeft ons een gevoel van onmacht en angst. En dus doen we nog een testje of een onderzoekje. Nóg meer controle en beheersing lijkt vaak het enige antwoord waarmee we die ervaring van angst en onmacht kunnen temperen.
In die illusie van de maakbare wereld is het gemakkelijk om te vergeten hoe buitengewoon vreemd het is om te leven, een bewustzijn te hebben en in verbinding te kunnen zijn met alles om ons heen. Het leven is ten diepste een mysterie. Maar alles lijkt er op gericht om dat mysterie buiten te sluiten. En dat is niet alleen iets van deze tijd.
‘Wat u vereert zonder het te kennen, dát kom ik u verkondigen’. Met die woorden roept Paulus zijn toehoorders op om een andere grondhouding aan te nemen: die van het niet-weten, van het dieper voelen en het uit handen geven. Paulus wil benadrukken hoe allesomvattends en groots God is en dat wij God niet met onze mensenhanden kunnen manipuleren. God bedient zich niet van een woord, een beeld of een medemens om iets van zichzelf mee te delen, maar doet dit rechtstreeks. Hij neemt als het ware een binnenweg.
God ademt mij, dichtte Joost Zwagerman treffend. In ons bemoeit God zich met zichzelf. ‘We zijn niet ‘als’ God, geen nepgodjes, maar God’, zegt Paulus. Een God die dichtbij is en in en door alle dingen te voelen is. Het is Gods bedoeling, zegt Paulus, dat we hem al tastend kunnen vinden, aangezien hij van niemand van ons ver weg is. Hiermee zet hij de deur open naar een meer mystieke omgang met God, als de Aanwezige, nabij en ervaarbaar.
Bernardus van Clervaux, een mysticus uit de middeleeuwen, werkt deze oproep van Paulus verder uit. Je zou zijn preken kunnen samenvatten als een aansporing om God te voelen.
Je mag God voelen, zeg hij. Mooi vind ik dat en gedurfd.
Want ook hij, net als Paulus, moest het opnemen tegen een tijdgeest waarin er veel meer verwacht werd van het denken dan van het hart. Maar hoe mag je God dan voelen?
Bernardus zegt: Als een kus, als een omhelzing, een zucht! Dat zijn eigenlijk allemaal bewegingen van liefde. Gods bemoeienis in ons laat zich ervaren als een dynamiek van liefde.
Een dynamiek van liefde. Dat woord dynamiek, die toevoeging is betekenisvol. Want daarmee komt in beeld dat er ook zoiets is als statische liefde. Daarbij denk ik aan de ‘liefde is..’- uitspraken die je vroeger in de krant kon lezen. Met die twee blote poppetjes in zwart-wit getekend.
De statische liefde dat zijn misschien wel alle antwoorden op de vraag: ‘Waar hou je van?’. Dat is de liefde voor een concreet iets of een uniek iemand. Dat is wanneer mensen elkaar objectiveren en zien als afgeronde persoonlijkheden. Geobjectiveerd worden in de blik van de ander doet ons verstarren, maakt ons in zekere zin doods. Dat is een statische liefde.
Maar er is ook nog zoiets als een dynamiek van liefde, de liefde voor een mogelijkheid, niet voor een unieke jij die we kennen, maar een liefde voor het levende.
Zoals ook in het zwangere lichaam een beweging ervaren kan worden van een liefde voor het levende, voor een mogelijkheid. In het zwangere lichaam is het jij en ik nauwelijks te onderscheiden maar is er vooral een wij. Het is de ervaring dat als ik adem haal, ik ademhaal voor jou, dat als ik eet, ik eet voor jou. Het is een wij die leeft en wil, en voelt. Het begrip hiervan blijft op afstand. De zwangerschap is daarmee metafoor voor de ervaring van een ik-oplossende liefde. Een liefde niet voor het een of het ander, maar een liefde voor een ‘ik wil dat jij bestaat’.
Rutger Kopland heeft deze liefde op indrukwekkende wijze taal gegeven. De eerste keer dat ik het gedicht las en het mij echt raakte, was rond mijn veertigste. Het was in een periode waarin ik regelmatig overvallen werd door een ervaring vast te zitten. De ervaring gekend te zijn, voelde verstikkend en beperkend.
Alsof ik gevangen zat in een oneindige weerspiegeling van mezelf: een ‘spiegel im spiegel’.
Ik verlangde naar een lege plek om te blijven. Maar meer nog naar ervaringen waar ik zelf weer helemaal aan meedeed, met mijn hoofd, mijn hartslag, mijn adem. Als een kus, een omhelzing, een zucht. Ik verlangde om te zijn in een stroom van gedeeld leven.
Die ervaring, dat is wat Bernardus omschrijft als God voelen. Dat is God die zich in ons bemoeit met zichzelf. Die onze bubbel doorprikt en onze benauwde ikkigheid doorbreekt.
En als het om die ervaring van God gaat, zijn we misschien allemaal zwanger zonder dat we het weten. Want de levende beweegt zich in ieder van ons en nodigt ons uit om de ander en onszelf steeds opnieuw geboren te laten worden.
Want al die momenten dat we het niet weten, dat we verrast worden, dat we onszelf kwijtraken, dat zijn de bewegingen in ons waarin God zich al tastend kenbaar maakt als de Levende.
Huub Oosterhuis bracht precies dat verlangen naar God zo prachtig onder woorden in zijn lied Staan in licht: ‘Ik zal blakend nieuw en bloot naast u staan, in licht, onstuitbaar vrij, zo nieuw als Gij’.
Moge het zo zijn.