Preek/overweging gehouden op zondag 18 juni 2023
Ik ben opgegroeid met Boudewijn de Groot. Hij ging mee op al onze vakanties. Een cassettebandje vol met raadselachtige zinnen, liedjes die een werkelijkheid beschreven die ik nog niet begreep. Ik raakte vaak verstrikt in de beelden die hij opriep. Dat meisje van zestien met die vagebond, ik wist niet eens wat een vagebond was. En dan die zin: ach wat lig je hier stil, langs de kant van de weg. Ik kon daar gewoon niet bij: ik zag nooit meisjes langs de kant van de weg liggen. En welke ook altijd binnenkwam was de zin: Zo te sterven op het water met je vleugels van papier. Waren er dan vlinders met papieren vleugels? Of die eenzame fietser met een kromgebogen rug en een bord voor z’n kop van de zakenman. En dan die borsten van tante Julia. Of dat harmonieorkest onder die groene hemel en die blauwe zon. Die lange autoritten naar vakantieoorden maakten een onuitwisbaar prentenkabinet in mijn hoofd waar ik de rest van mijn leven veel plezier van heb gehad. Want als je ouder wordt, komen ze allemaal voorbij: de tante Julia’s, de eenzame fietsers, de groene hemel en de vlinders van papier.
Welke niet op de cassette stond, is het lied Avond. Dat lied heeft hij pas in 1996 uitgebracht. Lennaert Nijgh schreef het nummer al in 1973 voor zijn toenmalige geliefde Anja Bak. Zij is later met Boudewijn getrouwd. Ik probeer me voor te stellen hoe ik naar dit lied zou luisteren als zevenjarige. Ik was zeker verstrikt geraakt bij de openingszin: nu hoef je nooit je jas meer aan te trekken en te hopen dat je licht het doet. Zo erg is het toch niet om je jas aan te trekken?! En wat is de kans dat de politie je bekeurt voor fietsen zonder licht?! Maar ik was niet verstrikt geraakt in het beeld van de stoelen die staan te wachten op het ontbijt. De dingen in de kamer die vrienden zijn. Want als ik als kind bijvoorbeeld mijn arm hard stootte tegen de tafel, dan nodigde mijn moeder mij, in haar troosten, altijd uit om hardop tegen de tafel te zeggen: stoute tafel! En ik mocht zelfs een klap terug geven aan de tafel. En dat hielp, altijd.
Het lied Avond heeft iets weg van een kindergedicht. Het lijkt wel een antwoord op Marc die, in het gedicht van Paul van Ostaijen, ‘s morgens de dingen begroet: dag stoel naast de tafel, dag brood op de tafel. Beide teksten roepen bij mij een gevoel van tederheid op. Kwetsbaarheid ook. Want we zijn ingevouwen in een web van relaties met levenloze dingen. De dingen om ons heen zijn kleine haakjes naar iets groters. De dingen om ons heen zijn geheugenluikjes. Probeer het maar eens, als je straks in de auto zit naar je vakantiebestemming en je geen cassette hebt met Boudewijn de Groot.
Trek samen of alleen maar eens een geheugenluikje open: bijvoorbeeld ‘de straat waarin je woonde’. Deel maar eens wat dat oproept. Of: de theepot van je oma, het keukenschort van je moeder, je plaats aan de tafel vroeger, je eerste fiets.
Het is meer dan een zomaar een spelletje in de auto. Het is een religieus spel. Religieus, als in het werkwoord religare, dat verbinden betekent. Het verbindt jou weer met de wereld om je heen. En we zouden dat spel veel vaker moeten spelen om ons te oefenen in verbinding. Sociologen als Hartmut Rosa en Norbert Elias waarschuwen ons voor de manier waarop we nu in de wereld staan. Zij stellen dat we het niet eens merken dat de wereld is veranderd in een verzameling dingen en gebeurtenissen. Dat de wereld langzaam veranderd is in een dode ruimte waarin we eenzaam en verloren zijn. Ze wijzen ons op de verstoorde verhouding van de mens met de wereld om zich heen. Ons oog voor het geheel, ons gevoel voor de verbanden, dat web, dreigt te verdwijnen. Onze blik op de wereld is gekleurd door economisch denken, dat een instrumentele manier van waarnemen met zich meebrengt. We kijken met de blik van ‘Wat kunnen we gebruiken?’, ’ Wat is het waard?’. We zijn smartphone- ontheemden geworden: we verdwijnen in onze telefoons en tablets en we verspelen het vermogen om met nauwlettende aandacht bij onszelf en de wereld om ons heen te zijn. We zijn een Homo Clausus geworden, een mens afgesloten van de wereld om zich heen. De wereld is ‘mute’ geworden. We resoneren niet meer.
Het tegenovergestelde van de gesloten mens, is de open mens: de homo apertus. Zoals bijvoorbeeld Ramsey Nasr. Met zijn wunderkammer inspireerde hij vele kijkers om anders te kijken naar de dingen om ons heen. In een interview noemt hij zijn verzamelde objecten, zijn vrienden. De objecten die hij verzamelt zijn niet alleen mooi of herbergen een interessant verhaal, ze gaan ook een relatie aan met andere dingen in zijn wunderkammer. Dat is waar hij de kijker op attent maakte. Hij deelt een intense vorm van ervaren van die werkelijkheid in al haar potenties. De homo apertus, de open mens, is iemand die zich bewust is van de vele afhankelijkheidsrelaties die zijn bestaan bepalen. Iemand die zich openstelt voor een ander, menselijk of niet. En waarin hij weerklank vindt. Het is een mooie beschrijving van wat we ook wel een spirituele houding kunnen noemen.
Dat de wereld mute is geworden, een dode ruimte, komt niet alleen door de smart-phone. Maar ook doordat geloof en religie niet meer ons dominante denkkader vormt. Want geloven doorbreekt een instrumentele manier van omgaan met de omgeving. Lees bijvoorbeeld het werk van Franciscus van Assisi of Bonaventura. Voor hen is alles in deze wereld als een spiegel, vanwaar we de oversteek naar de Gespiegelde, met een hoofdletter, maken. In het schone van beneden zien zij de schoonheid van de Allerhoogste. Franciscus was de eerste die de aandacht van het hiernamaals naar het hier en nu haalde, naar de verbinding met al het stoffelijke. De theologie voor hem was nogal conceptueel en geestelijk. Franciscus ontmoette God in de schoonheid van plant en dier, zon en maan, aarde en water. In alles om ons heen ademt de geest van God. De ruach elohiem. De geest die over de wateren zweefde in Genesis en die al het leven op aarde mogelijk maakt.
En dat brengt me bij het gedicht uit Prediker. Een gedicht over ouderdom en de dood. Dat eindigt met een soort samenvatting en verwijzing naar Genesis. Er staat letterlijk: En keerde terug het stof naar de aarde, zoals het was. En de geest keerde terug naar God, die haar gegeven had. Prediker gebruikt in dit gedicht de alledaagse dingen om ze te laten getuigen van de naderende dood. Met veel beeldspraak wordt er een beklemmende sfeer opgeroepen die de ervaring oproept van een rouwproces. Amandelen die niet meer smaken, het geluid van de vogel dat verstomt, alle tonen sterven weg. En enigszins raadselachtig staat er dat het zilveren koord afknapt en de gouden schaal breekt. Dat is een verwijzing naar een lamp die uitgaat. Elders in de bijbel wordt de dood ook beschreven als het uitgaan van de lamp. En toen ik dat las hoorde ik Boudewijn in mijn hoofd zingen over dat fietslicht en hoe hij de lichten in de kamer uitdoet. En toen wist ik het: het lied Avond is een voetnoot bij Prediker. Omdat ze allebei verwijzen naar een ervaring dat de wereld, de dingen om ons heen, bezield zijn. Bezield met Gods geest, bezield door de liefde, door jouw geliefde. De ervaring dat zonder Gods geest of zonder jouw geliefde de dingen in de kamer levenloze dingen zijn, dat de wereld smakeloos en toonloos zou zijn. En dat je moet genieten van het licht zolang je kan. Voor alles is een tijd, zegt prediker. Want je kunt niets zeker weten en alles gaat voorbij. Maar ik geloof in jou en mij.
En zo is het!