In mijn werk als geestelijk begeleider gebruik ik onder andere het model van Tjeu van Knippenberg om inzicht te krijgen in het zinvindingsproces van de client. Dit model kent drie (verhaal)lijnen: richting (tijdlijn), verbondenheid (ruimtelijn) en geestelijke bron/ grond (perspectief). In die drie lijnen komt de mens achtereenvolgens als reiziger, bewoner en erfgenaam tevoorschijn.

Het proces dat zich op de tijdlijn openbaart, wordt geactiveerd in de polariteit van verandering en continuïteit. In het zoeken naar richting verlangt de mens als ‘reiziger’ zowel naar een nieuwe horizon als naar een thuis (men zegt niet voor niets: ‘Het mooiste van reizen is thuiskomen’). Die spanning tussen deze twee polen uithouden, vraagt om een autobiografische competentie: d.w.z. in de relatie met jezelf een vermogen kunnen ontwikkelen waarin verandering en continuïteit allebei betekenisvol kunnen worden, waardoor je in staat bent richting te geven aan het leven. In het levensverhaal van mensen herkennen we die polariteit ook wel als de motieven ‘zekerheid en avontuur’.

Voor het proces in de ruimtelijn gaat het om de polariteit van individuatie en participatie. In het zoeken naar zin verlangt de mens als ‘bewoner’ zowel naar eigenheid en uniciteit (ik-wording, individuatie) als naar saamhorigheid en universaliteit (wij-wording, participatie). Zinoriëntatie op deze ruimtelijn vraagt om een contextuele competentie: een vermogen om verbanden te zien en je verbonden te voelen met zowel jezelf als de wereld om je heen.

En als ‘erfgenaam’ verlangt de mens zowel een grond in zichzelf te vinden (autonomie) als om geleid te worden (heteronomie). Het proces dat in de spanning tussen deze twee polen ontstaat, is het antwoord op de vraag ‘Wie ben ik ten diepste?’. Daar waar je in tijd- en ruimtebeleving op verhaal komt, ontwikkel je een antwoord op de vraag ‘Wie ben ik?’. Maar in dat verhaal breken ook perspectieven in die reiken voorbij de begrensde ruimte- en tijdbeleving. Dan ervaart de mens zijn leven niet meer ingeklemd als tijd-ruimte tussen geboorte en dood maar als een mysterie, geworteld in oorsprong en gevleugeld door een uiteindelijke bestemming. Dit vraagt om een vermogen tot overgave en afhankelijkheid. Om een vermogen om te gaan met ervaringen die buiten je zelfbeschikking reiken (omgaan met ervaringen van transcendentie en contingentie).