Het was op een maandag, drie maanden voor coronatijd, dat ik moe van een lange werkdag in de auto stapte. Ik ging nog niet naar huis maar zou meteen doorreizen naar Amsterdam om een concert bij te wonen in het concertgebouw. De verkeersapp voorspelde een lange rit als gevolg van files. Het regende en het was koud en donker. De vierde van Brahms moest het in mijn hoofd opnemen tegen het comfort van een avondje thuis en lekker vroeg naar bed. Waarom ging ik eigenlijk?
Toen ik die avond in de grote zaal zat, was ik verrast. De normaal zo goed gevulde zaal was deze avond maar half gevuld. Ik was blijkbaar niet de enige geweest die de roepstem van een warm thuis had gehoord. Mijn aanwezigheid voelde hierdoor nog minder vanzelfsprekend. Waarom was ík hier wel? En toen besefte ik me ineens heel indringend dat ik ook een bijdrage lever aan deze avond. Ik sta misschien niet op het programmaboekje maar ik ben onmisbaar voor dit concert. De musici, de dirigent, de technici, de garderobemedewerkers, de schoonmakers: zij verwachten mijn komst en hebben zich ingezet voor mij. Het was niet zo dat ik mijzelf op dat moment zo belangrijk vond. Juist niet! Het was eerder het loslaten van mijn eigen bedoeningen en verwachtingen waardoor ik oog kreeg voor het geheel. Dat besef kwam samen met een enorm gevoel van dankbaarheid en verbondenheid: dat ik daar mocht zijn en dat allemaal mocht ervaren. Dat ik bijdraag aan dat geheel, gewoon door er te zijn. En het werd een onvergetelijke avond! Het deed me denken aan die feestjes waar je eigenlijk geen zin in hebt maar die dan juist de mooiste ervaringen opleveren.
Later in de week kon ik deze ervaring nog meer duiding geven, aan de hand van een boek dat ik las: The Art of Possibility van R. Zander en B. Zander. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen ‘the calculating self’ en ‘the centered self’. De ‘calculating self’ zat naast me in de auto die avond. De hele tijd te rekenen: ‘Wat haal je uit die avond?’, ‘Gaat dit concert echt opwegen tegen het slaaptekort?’. Maar ter plekke in de zaal was er ineens die hele andere ervaring: de ultieme relativering van al dat streven naar meer, beter en anders. Gewoon er zijn zonder oordeel of bedoeling. De Zanders onderscheiden daarin ‘The Centered self’. Onbelast door de obstakels die ons ‘berekenende zelf’ ons dagelijks voorschotelt, kan het ‘centrale zelf’ luisteren in onschuld voor wie we zijn, luisteren naar het geheel, onderzoeken wat er ter plekke is. Het benoemen van jezelf en anderen als ‘een bijdrage’ haalt onze aandacht weg van ons eigen belang en betrekt ons in een relatie met anderen.
Het spel ‘I am a contribution’ dat de Zanders in hun boek nader omschrijven, voert ons weg van de retoriek van het moeten, van altijd maar jezelf moeten bewijzen. Je levert al een bijdrage, gewoon door jouw aanwezigheid. Maar het maakt wel degelijk uit hoe je aanwezig bent. Het gaat om de ontspanning in de ware ont-moeting met alles en iedereen om je heen, om nabij zijn. Die avond in het concertgebouw heb ik die nabijheid met alles om mij heen ervaren. Hoe ik mijn eigen grenzen, obstakels, twijfels, mitsen en maren losliet en er helemaal was. Zonder bedoeling, zonder oordeel. Open gaan staan voor de energie van het orkest, de trillingen in de ruimte. Zijn met de dingen zoals ze zijn. Je intentie terugtrekken. En dan ontstaat er een natuurlijke beweging en flow. Het is precies deze ervaring die ik zou willen typeren als een ervaring van nabijheid die ontstaat bij die hoge kwaliteit van aanwezig zijn. Door de kwaliteit van je aanwezigheid kan de potentie van wat mogelijk is worden vergroot, zeggen de Zanders.
De socioloog Hartmut Rosa houdt een pleidooi voor eenzelfde manier van in de wereld zijn als de Zanders voorstellen. Rosa gebruikt het woord resonantie om die scheppende, potentievolle, aanwezigheid aan te duiden. Bij resonantie wordt trilling doorgegeven van het ene naar het andere, dat in hetzelfde ritme gaat meetrillen. Dit verschijnsel is een prachtige metafoor voor de ervaring van nabijheid. Rosa zet dit af tegen de typisch moderne ervaring van de wereld om ons heen als ‘stom’, ‘niet antwoordend’. De moderne tijdgeest heeft ons op afstand gezet van de wereld om ons heen. Onze dominante houding tot de wereld is er een van controle en overheersing. Een pose die niet strookt met onze diep menselijke behoefte om antwoordend te zijn aan iets wat ons overstijgt. Mensen willen weer aangeraakt worden. En dan gaat het dus om iets anders dan het sentimentele beleven waarbij het initiatief en de eerste actie primair bij het subject ligt. Rosa houdt een pleidooi voor ervaringen waarin de mens zelf geen actieve rol speelt, maar die hem overkomt. Niet meer de afzonderlijke individuen (of entiteiten, Rosa doelt op alle levende en levenloze materie) staan voorop, maar dat wat tussen hen gebeurt. Een ervaring waarin de wereld op zichzelf zin heeft.
Met het instellen van de anderhalvemetersamenleving werd ik nieuwsgierig naar hoe mensen nu nabijheid ervaren. En ook of die ervaring van nabijheid zich inderdaad laat kennen als een vibrerende verhouding. Ik voerde daarom een aantal telefoongesprekken met kennissen en vrienden over nabijheid in deze coronatijd. Op socratische wijze bevroeg ik mijn gesprekspartners over hun ervaring van nabijheid naar aanleiding van een door hun gekozen recente gebeurtenis. De ervaringen die op tafel kwamen waren heel divers en op het eerste gezicht ook heel alledaags: een potje gamen met je dochter, een kraambezoek, een terrasje pakken met je ouders of een bezoek aan een intieme vriend. Maar de context van die gebeurtenissen was juist niet alledaags maar werd bepaald door alle beperkingen rondom corona. Zo kwam die terrasontmoeting tussen zoon en ouders in de plaats van de gewoonlijke bezoekjes bij hem thuis (want buiten was toch beter dan binnen). En in plaats van een drukke tram was er nu een wandeling voorafgaand aan een ontmoeting. En het kraambezoek voelde als een uitzonderlijke gebeurtenis. In mijn onderzoekje stuitte ik op een en al onderbreking van onze dagelijkse handel en wandel.
De hittepunten in al deze gebeurtenissen, de kernen van die ervaringen van nabijheid, kenden een grote mate van overeenstemming. En ik herkende veel van wat Rosa aanduidt als de ervaring van resonantie. De ervaring van nabijheid bleek voor een ieder een spontane ervaring: het gevoel dat het je overkomt. Een van mijn vrienden beschreef het als de ervaring dat er iets ‘vanzelferigs’ gebeurt. En anderen als ‘samen een flow ervaren’ en ‘een soort dans waarin je terecht komt’. En een tweede kenmerk van die ervaring van nabijheid was het wegvallen van grenzen. Geen grenzen meer ervaren van tijd of ruimte. Maar ook niet aan het zelf en aan de ander. ‘Alles kunnen zeggen en onderzoeken’, ‘geen oordelen’ en ‘jezelf laten kennen en leren kennen’. Een laatste kenmerkend aspect dat in de gesprekken naar voren werd gebracht is de notie dat jouw aanwezigheid ertoe doet. Het gevoel dat je nodig bent en dat je iets bijdraagt in die ontmoeting.
Nu is juist deze ervaring, dat het ertoe doet dat je er bent, heel actueel in deze coronatijd. Nimmer waren we ons zo bewust van onze aanwezigheid in de sociale ruimte. De idee dat je bijdraagt aan het geheel, gewoon door er te zijn, beseffen we door het virus weer heel indringend en krijgt vaak een negatieve lading. Maar die avond in het concertgebouw had ik daar een heel positieve beleving bij. En ik werd door mijn kleine onderzoekje bevestigd in mijn vermoeden dat deze coronatijd misschien juist wel die ervaring van nabijheid op kan roepen. Onze dwingende cultuur van het sentimentele beleven wordt verstoord door de coronamaatregelen. Wij moeten ons veel meer gaan verhouden tot wat er is in plaats van wat wij willen. Juist door de schaarste en alle voorzorgmaatregelen wordt het vanzelfsprekende doorbroken en kan er een verhoogde attentheid ontstaan op wat zich ter plekke voordoet. En dat is de brandstof voor de ervaring van resonantie. Vanzelfsprekendheid verliezen kan daarmee een rijke voedingsbodem zijn voor de ervaring van nabijheid.