De ervaring van verbondenheid gaat vaak samen met de ervaring ‘ dat je iets geschonken wordt’: de ervaring van transcendentie. Dit, misschien niet alledaagse woord, verwijst naar dat wat ons overstijgt. Dat wat ons voorstellingsvermogen te buiten gaat. Dit woord gebruiken we meestal wanneer we spreken over een God of over het goddelijke. En dan beschouwen we dat goddelijke ver buiten onszelf. Dat beeld zou ik meteen willen herijken, overigens vele denkers met mij, in het beeld dat God in mij is. Het goddelijke verwijst naar het onnoembare, het vormeloze, de inspiratie, innovatie, de vonk, het heilige vuur, liefde.. Het is dat wat ons in beweging zet, de stille plek.  En daarmee komen we terecht in het speelveld dat we gewoonlijk aanduiden met het begrip spiritualiteit. En dat is nu juist een woord dat ik heel graag zou willen vermijden. Ik koppel het liever aan het woord perspectief. Het is wat mij betreft misschien wel de belangrijkste opgave van ons menszijn om aspecten waarvan we het bestaan niet vermoeden aan te spreken en wakker te maken. Er zijn altijd nieuwe perspectieven mogelijk die leiden tot nieuwe waarden en een hernieuwde levensenergie. En mijn ervaring is dat je bijvoorbeeld met de vraag ‘Wanneer heb jij het roer omgegooid?’ deze ervaringen op het spoor komt: dan komen er verhalen die gaan over die momenten waarop er iets nieuws wakker werd. Dat zijn zeker geen alledaagse ervaringen maar existentiële ervaringen. De mate waarin een organisatie of cultuur een inclusieve cultuur kan realiseren hangt voor mij samen met het vermogen van een organisatie om zich te kunnen verwonderen: het vermogen om ervaringen van transcendentie te herkennen en ter sprake te brengen.