Het was op een maandag in de namiddag dat ik na een lange werkdag in het donker in de auto stapte. Ik kon nog niet naar huis maar zou meteen doorreizen naar Amsterdam om een concert bij te wonen in het concertgebouw. De reisapp voorspelde een lange rit. Het regende, was koud en donker en in mijn hoofd had ik al een dozijn keer besloten om mijn bezoek te annuleren. Ik belde een collega om nog wat werkdingen af te stemmen en de eerste paar zinnen in ons gesprek bleven de rest van de week om mij heen hangen.  ‘Hoe is het?’, vroeg hij. ‘Ja, goed’, zei ik, ‘Lange dagen, druk.. én ik zit vanavond bij de vierde van Brahms.’ Hij hoorde waarschijnlijk mijn twijfel en vroeg waarom ik dan ging. Ik zei dat als ik steeds zou afzeggen bij drukte, ik nooit meer naar concerten zou gaan. Toen hij zei dat hij bij drukte als eerste het bijwonen van zo’n concert zou afzeggen, hoorde ik meteen dat stemmetje in mijn hoofd, dat ik al een dozijn keer gehoord had: “Zeg toch af, ga lekker naar huis”.

Toen ik die avond in de grote zaal zat, was ik onaangenaam verrast. De normaal zo goed gevulde zaal was deze avond maar half gevuld. En dat had een enorm effect op de sfeer. En toen pas werd ik me bewust van het echte antwoord op de vraag van mijn collega: ‘Waarom ga je dan?’. In een keer was het me helder: Ik ga omdat ook ik een bijdrage lever aan deze avond. Ik sta misschien niet op het programmaboekje maar ik ben onmisbaar voor dit concert. De musici, de dirigent, de technici, de garderobemedewerkers, de schoonmakers… zij verwachten mijn komst en hebben zich ingezet voor mij. Dat besef kwam samen met een enorm gevoel van dankbaarheid: dat ik daar mocht zijn en dat allemaal mocht ervaren. Dat ik bijdraag aan dat geheel, gewoon door er te zijn.

Later in de week kon ik deze ervaring nog meer duiding geven, aan de hand van een boek dat ik las: The Art of Possibility (R. Zander & B. Zander). Daarin wordt het onderscheid gemaakt tussen ‘the calculating self’ en ‘the centered self’.  De ‘calculating self’ zat naast me in de auto die avond. De hele tijd te rekenen: ‘Wat haal je uit die avond?’, ‘Wat win ik erbij?’, ‘Je hebt er niets aan…’, ‘Je bent inefficiënt’, ‘Je wil alles!’, ‘Maak toch eens keuzes’. En later die avond was daar ineens die hele andere ervaring: de ultieme relativering van al het streven naar meer, beter en anders. Zanders onderscheidt daarin ‘The Centered self’.

Ik las in zijn boek de precieze omschrijving van wat er eerder die week gebeurde: “Naming oneself and others as a contribution produces a shift away from self-concern and engages us in a relationship with others that is an arena for making a difference. I settled on a game called I am a contribution.  Unlike success and failure, contribution has no other side. It is not arrived at by comparison. Unencumberend by the obstackles that the calculating self tackles daily, the central self can listen in innocence for who we are, listen for the whole of it, inquire into what is here.”