“Het religieuze levensbesef ontwaakt wanneer je de weg kwijtraakt en de dingen uit handen geeft, wanneer je merkt in een toestand te zijn gebracht die je krachten te boven gaat, of staat voor iets dat machtiger is dan jij en waardoor je uit je hengsels wordt gelicht, iets dat een onmogelijkheid behelst gezien de beperktheid van je krachten. Het religieuze levensbesef breekt door wanneer de roepstem klinkt van het onmogelijke, van de mogelijkheid van het onmogelijke, gewekt door een onafzienbare en absolute toekomst. Hier is een gebied waar de dingen niet voor onze wil of kennis buigen. … Onze enige toevlucht is dan dat we ons aan ieder strootje vastklampen, dat wil zeggen: geloof en hoop te koesteren, en liefde voor deze mogelijkheid van een onmogelijke en onbeheersbare toekomst die niet in onze handen ligt. Liefde en hoop en geloof zijn de deugden van het onmogelijke, meetlat van de onmetelijke toekomst.” (John. D. Caputo, 2001, p.15 )